eigen foto
Wanderlust
Nu de reguliere interne (club) en externe (IC en liga) kampioenschappen op hun einde lopen, is het uitkijken naar open tornooien – al dan niet in het buitenland.In tijden waarin overal Indische schakers in tornooien opduiken, die lange reizen ondernemen enkel maar om te schaken (ik wil de rekeningen niet zien die betaald worden voor vluchten en hotels – zelfs al zijn die jonge spelers ondergekwoteerd, de kostprijs per gewonnen elopunt zal aanzienlijk zijn), stel ik vast dat ook onze eigen schakers vaker dan vroeger de landsgrenzen oversteken om in het buitenland eens tegen een ander gezicht te schaken.
Ambitieuze spelers gingen vroeger wel degelijk de grens over – maar dan ging het voornamelijk over ofwel sterke spelers (meestal +2000-spelers), ofwel over jongeren (en voor die periode bedoel ik studenten; 10-jarigen die schaakten waren er nauwelijks) die hun vakanties wilden koppelen aan buitenlandse tornooien. Zo waren bv de tornooien van Badalona of Val Thorens vroeger een hot spot voor Belgen.
Terug naar deze tijd. Dat over de grenzen wippen was in Béthune eind 2024 zo “erg” dat het bijna een Belgische open was, in plaats van een Noord-Franse. Zo ongeveer de helft van de deelnemers in de A- en B-reeks waren Belgen. Die overbezetting aan Belgische schakers deed me dan ook uitwijken naar een tornooi in Duitsland (waar ik ferm tegen mijn schaakbakkes kreeg).
Ik bladerde even door de tornooiresultaten (en dan nog enkel van de tornooien die via lichess te volgen zijn) van januari en februari 2025. De oogst was respectabel:
- Mher Hovhannisyan in de Open A van het Festival Citta di Palmanova
- Daria Vanduyfhuys in Trieste (Piccola Fenice Carnival)
- Filippos Raptis in Thessaloniki
- Daniel Dharda en Casimir Roose in het WK Jeugd in Montenegro – Daniël speelde ook mee in Djerba en boekte daar een prima tweede plaats.
- Alexandre Dgebuadze speelde mee in de Staufer Open (een tornooi dat veel Duitsers combineren met Böblingen) en in Rochefort.
- Torrewachter Bernard Logie speelde mee in de B-open van Rochefort. Bernard speelde ook mee in de Sevilla open, samen met Marc Lacrosse, Walter De Reymaeker, Marcel Van Herck, Jean-Michel Counet, Dirk Voet, Denis-Emmanuel Philippe en Dimiter Dminev.
- Gelegenheidsbelg Igor Glek speelde mee in Berlijn en in de Hit open (in Slovenië), maar in hoeverre ik hem bij de echte Belgen mag rekenen is iets anders.
- Matus Petrik speelde mee in de Slovakia open.
Daarnaast nog veel Belgen (64 als ik goed geteld heb) in Cappelle-la-Grande (CLG), ietsje minder in Tata (Stefan Beukema was er één van, maar ook Jasper en Constantijn Beukema).
Dat is dus al snel 15 Belgen in het buitenland in twee wintermaanden (zonder CLG, met CLG zo’n 80 stuks). Reken daarbij nog de klassiekers op de kalender die ook veel Belgen aantrekken, zoals sommige Franse opens (Dieppe in de zomer en Béthune in de winter), dan is het verschil met 25 of 50 jaar geleden zeer groot. En dan tel ik nog niet de meer exotische bestemmingen, zoals Reykjavik, Bangkok of ...
De reden hiervan lijkt me tweeërlei. Ten eerste: een veel vlottere toegang tot tornooi-aankondigingen via het internet, en veel vlottere mogelijkheden om (goedkoop) transport (Ryanair en co) en overnachtingen (booking.com) te selecteren.
Ten tweede, een veel grotere mobiliteit, gekoppeld aan een grotere mogelijkheid om vrij verlof te nemen (voor de werkende mens onder ons) – er is veel minder vastgelegd verlof dan vroeger. Zelf heb ik gelukkig niet zoveel in productie-omgevingen gewerkt, waar vast verlof nog altijd meer de regel is (voor onderhoud, maar ook om iedereen weer on board te hebben als de productie weer opstart). Het vliegtuig nemen om even een tornooi in Zuid- of Oost-Europa mee te spelen is geen taboe of onoverkomelijke hindernis meer, daar waar vroeger de auto het enige realistische alternatief was.
Die grotere mobiliteit wordt ook bevorderd door het meer open stellen van competities (en het uitbreiden van competities) door de FIDE en de ECU. Één voorbeeld slechts: daar waar de Europese Clubcompetitie vroeger quasi altijd voorbehouden aan de landskampioenen, is dit nu open gesteld voor alle teams. Dat in de vorige EU-cup er dan ook veel Belgische teams aantraden, kunnen we alleen maar toejuichen. Daarnaast zijn er ook talrijke andere evenementen in het leven geroepen – één blik op de homepagina van de ECU maakt dat meer dan duidelijk. By the way, hun tijdschrift bevat misschien niet zoveel schaaktechnische artikelen, maar biedt wel een bredere blik op de schaakwereld, met tornooi-aankondigingen, nieuws over regels, in memoriam artikelen enzovoort.
Tenslotte heeft de niet-FIDE organisatie ACO de laatste jaren ook een belangrijke rol gespeeld door een mooie locatie te koppelen aan een tornooiformule waarin “iedereen” WK kan worden, door een doorgedreven opdeling van het deelnemersveld volgens elo. Marigje Degrande slaagde hier enkele jaren terug in door een goede voorbereiding, concentratie en verbetenheid achter het bord. Zelfs al is het geen FIDE-titel en tellen de partijen niet mee voor elo, het is een ideale schaakvakantie.
Dat was vroeger veel complexer. Keren we veel verder in de tijd terug, dan biedt het relaas van de Balkan-trip van het Nederlandse team, zoals beschreven in de biografie van Mühring door Henneberke (hagiografie volgens Donner – ik zie het boek nog regelmatig op de schappen in de Slegte staan) een mooi beeld van de hindernissen. Of herlees anders nog eens de belevenissen van Yanofsky in een vorig artikel op deze blog.
Ter illustratie een “Belgische” partij uit één van bovenstaande tornooien waar ik best van onder de indruk was – het witte plan is zo simpel dat je je afvraagt waar zwart is verkeerd gegaan. Dat blijkt uiteindelijk het onschuldige 18...Kh8 te zijn, wat wit in staat stelt om een toren af te ruilen, zodat de pion op a7 gepend kan worden. Zo eenvoudig kan schaken zijn. Ik onderstel dat Casimir er evenveel heeft van geleerd als ikzelf, en hopelijk nog meer.