- Blind mode tutorial
lichess.org
Donate
Reisschaakspel: overal en altijd schaken

eigen foto

Levenslange tegenstanders

Chess
Hoe vaak speel je tegen dezelfde tegenstander?

Onlangs vertelde me een clubgenoot dat hij pas voor de eerste keer een tegenstander tegenover zich had gekregen, waartegen hij pas zijn derde onderlinge partij speelde. Dat lijkt verrassend weinig, maar hij speelt geen clubkampioenschap, noch liga, enkel interclub (en ik vermoed ook geen open tornooien). Hij is wel zes jaar jonger dan ik, maar hij heeft “slechts” een kleine 300 partijen achter zijn naam (ik bijna 850). Dat maakt het alvast begrijpelijker.

Zelf ben ik een veelspeler. Clubkampioenschap, liga, interclub en nog wat open tornooien. Ik heb dat nodig, mij voorbereiden op minder partijen, om mogelijks een beter resultaat te halen, werkt gewoon niet voor mij – ik moet de stelling in een wedstrijdomgeving grondig bekijken, dan pas zie ik de nuances in opening en middenspel. Noem het een gebrek aan motivatie tijdens voorbereiding – te oppervlakkig, geen goede keuze kunnen maken in welke hoofd- en zijvariant ik wil doorgronden; het zal wel zoiets zijn. Ter mijner verdediging – ik heb een heel slecht geheugen voor exacte kennis. Algemene (quiz) weetjes onthoud ik gewoon door ze te lezen, maar als het gaat om details, of puur memoriseren, dan zegt mijn kortetermijn geheugen algauw “genoeg”. Maar de “stamina” om quasi dagelijks met openingen of schaakstudie tout court bezig te zijn mis ik – deels door mijn bijberoep, deels omdat het leven ook andere dingen dan schaken te bieden heeft.

Anderzijds, is het immers niet zo dat talent en motivatie ondergeschikt zijn aan discipline? Voorbeelden genoeg in de schaakwereld en daarbuiten – denk maar aan Judit Polgar of Gata Kamsky, die door zwaar en jarenlang studiewerk opklommen tot de wereldtop (Judit gaf later mee dat Zsofia eigenlijk de meest getalenteerde van de drie zussen was), terwijl spelers als Anand en Kramnik veel talentrijker zijn/waren. De combinatie van beide (talent en inzet) had dan Kasparov, wat zijn dominantie gedurende 15-20 jaar helpt verklaren. Een goede motivatie voor de jonge Kasparov was trouwens een groot blad boven zijn bed, waarop zijn moeder geschreven had: “Indien jij niet, wie anders?” Met andere woorden: als jij geen wereldkampioen wil worden, zal iemand anders wel die plaats innemen. Het doet je nadenken over je plaats in je leven.

Maar ik wijk af. Door jaren lang in (diverse) clubkampioenschappen mee te spelen, heb ik tegen enkele spelers een groot aantal partijen opgebouwd. Tegen vijf Torrewachters in Roeselare (zelf ook vaste klanten in het clubkampioenschap van Roeselare) heb ik in totaal zo’n 220 partijen opgebouwd, maar dan begint het verval – en komen andere namen van buiten de club naar boven. Zo komen na pas vier jaar spelen in Brasschaat, al enkele namen van Brasschakers mijn top 20 binnen (met 9 à 10 onderlinge partijen – en het einde is daarvan nog lang niet in zicht).

Dan stelt zich de vraag: hoe je voorbereiden tegen een tegenstander, waartegen je al meerdere partijen hebt gespeeld. Je kan stellen dat je elkaar al een beetje kent, welke stellingen je tegenstander liggen, welke opening je kan verwachten. Of kies je voor de verrassing, en speel je iets totaal anders, om gewoon elke vorm van voorbereiding te ontwijken? Ik kan me voorstellen dat spelers met veel meer partijen achter hun naam (er zijn diverse spelers in België met 2000+ officiële partijen), en zij nog veel meer hiermee te maken hebben. Op een laag niveau (zeg maar minder dan 2000 elo) maakt dit niet zoveel uit – de grote fouten komen toch later in de partij, maar op een hoger niveau speelt dit wel.

Ooit stond een Nederlands duo in het Guinness Book of Records, dat meer dan 200 officiële partijen tegen elkaar had gespeeld (ze speelden ook nauwelijks tegen andere schakers). Hier lag de focus duidelijk op het halen van een record, meer niet. Internationaal komen de vele partijen tussen Kasparov en Karpov (+28,=119,-20 voor Kasparov, ik zie ook 192 onderlinge partjen, maar ik vermoed dat hier rapid en blitz bijgeteld zijn) snel naar voor – ik vraag me af of er al een duo in de buurt is gekomen van dit record (?). Bij hen had elk WK wel zijn eigen openingsthematiek – uiteindelijk waren het relatief universele spelers, die in bijna elke stelling hun weg meer dan goed vonden. Ter vergelijking: Carlsen-Anand: ondanks twee WK’s toch “maar” 71 onderlinge klassieke partijen. Karpov vs Timman, met een min of meer gelijklopende carrière: 101 klassieke onderlinge partijen; Karpov vs Kortchnoi: 121 partijen.

Sommige spelers ken je zo goed, dat je weet dat ze een stevig repertoire hebben en dan nog eens voorbereiden. Dan durf ik wel iets ongewoons spelen. Andere spelers zijn goed in taktische stellingen, en dan is een rustige aanpak aan te bevelen.

Je kan – met medewerking van je tegenstander – ook proberen om telkens weer dezelfde opening op het bord te krijgen. In mijn huidige “poule” van tegenstanders heb ik er wel zo’n paar, en als hun opening mij ligt, dan ga ik daar wel op in. Anderzijds heb ik even graag – neen, liever zelfs - een tegenstander die onvoorspelbaar is, die alle systemen met wit of zwart speelt, en gewoon ook graag schaakt, zonder een openingsexpert te zijn. Zelfs tegen een voorbereid tegenstander kan ik onvoorbereid best wat gezonde zetten op het bord brengen. Op dat vlak ben ik een aanhanger van Short: soms weet ik zelf niet wat ik ga spelen, dus mijn tegenstander zeker niet, en dan is improvisatie een handig ding.

Het kan gebeuren dat ik niet in de mood ben om weer eens de degens te kruisen op een bestaand slagveld, en in plaats van de vlakte, de bergen opzoek en iets speciaals boven haal. Mijn “meest extreme” experiment op dat vlak was om de openingszetten van de partij Twyble-Sugden boven te halen. Mike Twyble (1964-2022) was een sterk speler, die ooit de boekjes haalde met zijn 1.Pc3 2.Tb1 opzet tegen John Sugden in de Southend Open, een partij die “gekke openingen fanaat” Gerard Welling in het New in Chess Yearbook 51 besprak.

https://lichess.org/study/nhw48oL3/jLkK0uID#0

Het is geen partij waar ik trots op ben - het is een slechte partij, die vooral aantoont hoe slecht we zijn in taktische stellingen. Maar de partij toont wel aan hoe een (zeer) ongebruikelijke opening je tegenstander compleet kan verrassen.

Een ander aspect aan het lang blijven spelen, is dat je soms een tegenstander treft uit een ver verleden. Zo speelde ik in IC vorig jaar pas mijn tweede partij tegen Ronny Baekelant – mijn eerste partij tegen hem was 15 jaar geleden. Dat is waarschijnlijk de grootste onderbreking tussen onderlinge partijen van al mijn tegenstanders (correctie: wat later vond ik Chris De Spiegelaere, waar de tijdspanne tussen onze twee partijen 16 jaar was). Ongetwijfeld zijn er veelspelers die op dat punt nog beter scoren – ik hoor het graag.