Torbjornsson-Collijn 14.g4
De zet g2-g4 in de late opening of vroeg middenspel (deel 1)
Wits g2-g4 als breekijzer; enkele voorbeelden.Sinds Alpha Zero weten we dat een opmars met een randpion (heel vaak h2-h4-h5 met de witte randpion tegen de zwarte koningsstelling, vooral als zwart g6 gespeeld heeft) gevaarlijk kan zijn. Het is één van de thema’s die nu meer tot het standaardgereedschap van de clubschaker behoort. Grappig genoeg was dit een zet die ook de eerste computerprogramma’s graag speelden in het begin van de partij. Hun evaluatiefunctie bevatte bonussen voor het uitbreiden van de mogelijke zetten door een stuk, en h2-h4 was een prima zet om de toren meer ruimte te geven. Dat het vaak niet paste in de stelling was iets anders, maar dit terzijde. Een andere thematische zet is g2-g4 (het alternatief g7-g5 komt quasi even veel voor), vaak als inleiding tot een koningsaanval.
Wits g2-g4 is typische breekzet (met als grote voorbeeld misschien wel de 19de partij Spassky-Petrosian uit het WK van 1969, maar dat was zeker niet het eerste voorbeeld; dat is misschien de partij Torbjornsson-Collijn, Stockholm 1897). Deze zet is zo’n bekend maneuver, dat ik geen enkel probleem had om voorbeelden te vinden. Het zou tot het standaard arsenaal van elke schaker moeten behoren, alleen, ik zie het niet vaak op clubniveau (-2000 elo).
Wanneer de zet g2-g4 een offer van de pion inhoudt, is het bovendien een zet, die je helpt om je over een overdreven voorkeur voor materiaal versus initiatief te zetten. Wie zorgeloos een g2-g4 kan spelen in een stelling die zich ertoe leent, heeft zeker een extra troef aan kennis in handen. Het is een vertrouwen dat de stellingskenmerken opwegen tegen het verlies van de pion.
Zie bv de volgende stelling; ik haalde een oude partijanalyse in de Sveshnikov nog eens boven en bij deze stelling kwam SF16 met een zet (18.g4) die me op het eerste zicht verraste. De zet is nochtans compleet logisch: pion e4 wordt losgeweekt, en als de g-lijn open gaat, staat de witte koning mijns inziens toch veiliger dan de zwarte, zeker als de diagonaal b1-h7 ook nog eens vrijkomt.

Dat zetje g2-g4 komt ook in (varianten van) andere (klassieke) partijen als mogelijkheid terug. In de Slavische partij Flohr-Capablanca, AVRO 1938, speelde Flohr de op dat moment nieuwe zet 10.Pc3-a2.

Flohrs zet ontlokte aan Euwe volgend commentaar: “Op dit ogenblik nieuw. Tot nu toe speelde men Pa2 slechts als antwoord op 9...c5. Met de tekstzet, die door den Rus Bjelawenets werd onderzocht, wil wit Lb4 en Pe4 terug drijven, zonder zwart in de gelegenheid te stellen het spel door ruil van stukken te vereenvoudigen. Dit plan gaat echter slechts gedeeltelijk op.”
Stockfish 17.1 stelt hier een tijdje in deze stelling het eerder verrassende 10.g4 voor (tot ply 40). Dan wordt Flohrs 10.Pa2 opnieuw de beste zet gevonden, daarna 10.Ld3, dan 10.Pe5 en dan opnieuw 10.Ld3, telkens met gelijke stelling trouwens. Dat 10.g4 is meer recent al gespeeld in die stelling, onder andere in Sargissian-Hammer en in Sadorra-Chirila. In deze stelling is de pion vanzelfsprekend niet te slaan, gezien het paard hangt, en ook na Pxc3 bxc3 slaagt zwart er niet in om materieel voordeel te halen, integendeel.
De zet g2-g4 is geen ongebruikelijke zet in het Slavisch. In één van mijn eerste partijen met het Slavisch, speelde wijlen Pascal Bauwe het tegen mij (in een play-off voor de ligatitel West-Vlaanderen in 1995). Hij won die partij dankzij een aanval over de open g-lijn.

De zet g4 in de vroege opening is trouwens ook zo’n typische, soms eerder onverwachte zet. Ik heb het trouwens zelf eens op de tweede zet tegen gehad: na 1.d4 Pf6 2.g4!? Een typische zet om de tegenstander vanaf zet 2 te doen denken, waarbij het offer helemaal niet zwaar weegt, gezien de vele voordelen. Een originele stelling, wit (voorbereid!) krijgt extra tempi en een open g-lijn, zwart (niet voorbereid!) moet meteen de denktank in. Dat SF17.1 er niet zozeer in gelooft (2...Pxg4 is -0,7 voor wit) doet hier niet ter zake – er zijn nog zetten genoeg over in de partij voor zwart om in de fout te gaan. Een illustratie hiervan biedt de allereerste partij die met deze zetten begon: Tim Krabbé – Ton Timman, NK 1970, Leeuwarden. De gekste partij die ik hiermee teruggevonden heb, is Wei Yi - MVL.
Heel recent, in het WK teams rapid, kwam het ook een keer op het bord, in de parti Delaney (2177) - Kurbanbaev (1848); dat wit deze partij won, lag vooral aan het verschil in sterkte tussen beide spelers.
Tot zover deze inleiding op een zet die ikzelf quasi nog nooit gespeeld heb (enkel tegengekregen) - de volgende keer meer voorbeelden uit mijn eigen praktijk.