brief Johan Goormachtigh aan Jos Boey
Afbreken - a forgotten trade
Het is voor jonge spelers – zeg maar jonger dan 30 – waarschijnlijk niet voor te stellen, maar in een verleden dat veel oudere spelers zich nog herinneren, kon er afgebroken worden. Ook op clubniveau.Ikzelf heb het maar meegemaakt in één clubkampioenschap, dat van Izegem, waar ik twee partijen kon/mocht afbreken. De reden was dat er – zoals in zoveel clubs – gespeeld werd (en wordt) op vrijdagavond, maar om de partijen niet tot een gat in de nacht te laten duren, kon er afgebroken worden. Immers, toen (ik spreek van de negentiger jaren) was het tempo nog vaak 40 zetten in 2 uur, dan 20 zetten in 1 uur en als toetje een half uur knock-out (dat was ook lange tijd het interclubtempo). Met partijen die beginnen om acht uur ’s avonds, kon in theorie dus gespeeld worden tot drie uur ’s nachts. Vandaar dus de mogelijkheid tot afbreken. Ik begrijp deze “menselijke” oplossing des te beter, nadat ik onlangs in een partij in het clubkampioenschap van Brasschaat moest spelen tot de 93ste zet en tot 1u30 ’s nachts om het punt binnen te halen. Je zaterdag stelt dan ook niet veel meer voor...
De ene partij in Izegem was een opmerkelijke partij (ontstaan uit een Winawer Winckelmann-Reimer-gambiet - op chess.com verkeerdelijk Winckelman-Riemer-gambiet genoemd), die na enkele speculatieve offers in een knalgelijk lopereindspel eindigde (wit had twee lopers, zwart een loper en drie pionnen, maar die waren geblokkeerd op de diagonaal van één van wits lopers). De andere partij was een gewonnen eindspel, dat ik mede dankzij het afbreken (en de computerhulp daarbij) kort en krachtig kon winnen. Dit is dat eindspel.
Was dit geen afgebroken partij geweest, dan was het mij toen misschien niet zo snel opgevallen dat het paard zo gevangen zat, en was het resultaat anders geweest - wie weet... Maar door hier eens dieper op in te gaan, leerde ik wel één en ander bij over hoe de tegenstander geen tegenkansen te geven.
Recent speelde Bernard Logie, al jaren lang (bestuurs)lid van de Roeselaarse club De Torrewachters, een tornooi in Spanje, en daar leerde hij Johan Goormachtigh (nog wat) beter kennen. De vrouw van Bernard redde Johan daar van een forfaitnederlaag, en van het een kwam het ander, en er werd nog – eenmaal terug in België – een bezoekje aan gebreid. Daar toonde Johan uit zijn imposante schaakarchief een brief (dd 9/1/1972, dus exact 53 jaar oud - de tijd gaat snel) gericht aan Jozef Boey, waarin hij diens analyse van een eindspel (een afgebroken partij van Johan) weerlegt. Het is best een interessant eindspel, waarbij de dominantie van het loperpaar mooi aangetoond wordt.
Een uitstekende analyse van Johan, in pre-computertijden.
Deze voorbeelden tonen volgens mij aan dat het afbreken (en het daaropvolgend grondig analyseren van stellingen) een meerwaarde heeft betekend voor het schaken én de schakers. Je mag eindspelen bestuderen zoveel je wil, maar als er geen winstpunt aan vast hangt, is de motivatie om de stelling echt te doorgronden niet zo groot. Dit in combinatie met de steeds korter wordende tijdslimieten (nu al vaker 90 minuten + increment voor de hele partij), betekent dat het eindspel steeds minder belangrijk wordt – of beter: steeds slechter gespeeld wordt. Aan de andere kant, wie vooraf tijd en moeite investeert in zijn eindspelen, plukt daar dan ook vaker de vruchten van. Bepaalde automatismen kunnen heel handig zijn.
Op topniveau was Polugaevsky de absolute grootmeester van het afbreken, misschien nog meer dan Botvinnik. Toen Bronstein ooit tegen hem een afgebroken stelling moest uitspelen (hun partij van het NK35 USSR in Tbilisi 1967), had hij daar een gepast antwoord op: hij speelde bij de herneming eerst een paar suboptimale zetten, zodat Polu algauw weer op eigen kracht moest spelen, en zijn hele voorbereiding en analysewerk voor niets was. Polu kon er achteraf niet mee lachen, maar Bronstein, die zo de partij won, wel. Het illustreert nog maar eens dat bureauwerk nog altijd iets anders is dan de sportieve omgeving van het actuele bordschaak.